kinke kooi
‘Ik realiseer me dat ik graag tegen de stroom in zwem,’ zegt Kinke Kooi (Leeuwarden, 1961) in een interview met Mirjam Westen. ‘Niet uit recalcitrantie, maar omdat weerstand voelen ook steun geeft. Vaak heeft men het over het belang van het stijgen op de maatschappelijke ladder. Niemand heeft het erover hoe het is als je de andere kant uitgaat. Die gedachte inspireert mij tot het maken van holtes waarin je kunt wonen, schuilen en opgaan in het grote geheel.’
In haar tekeningen vergroot ze kleine subtiliteiten tot op het niveau waarop kijken een haptische ervaring wordt. Ze emancipeert in haar werk onderwerpen als plooibaarheid, burgerlijkheid, het steun verlenende van vastzitten en gastvrijheid.
Kinke Kooi studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. Haar werk is opgenomen in museale collecties in Nederland (ondermeer Arnhem en Rotterdam) en de Verenigde Staten, waar zij sinds 1995 regelmatig exposeert.
Uit de Wandelgids:
Meebewegende waarheden
Het werd haar met de paplepel ingegoten: tussen de dingen doorkijken. Opgegroeid in de jaren zestig en zeventig waren zoveel dingen niet vanzelfsprekend voor meisjes. En daar moest ze oog voor ontwikkelen, liet de moeder van beeldend kunstenaar Kinke Kooi (1961) zien. Haar moeder was haar grote inspiratiebron: met lef emancipeerde ze zich, maar met hetzelfde lef vierde ze het huiselijk bestaan en de zorg voor de kinderen.
Van jongs af aan doet Kooi niet anders dan langs dingen heenkijken, naar tussenruimtes die worden overgeslagen. Visuele gaten die worden weggewuifd neemt ze uitgebreid onder de loep. Ze vergroot uit wat onnuttig, lelijk of anderszins dom wordt gevonden. Dat leidmotief kronkelt als een zacht gekleurd lint door Kooi’s leven en – sinds ze van de kunstacademie in Arnhem afkwam – ook door haar werk. Na de academie begint het nog vrij aarzelend maar terugkijkend, met een duidelijke signatuur.
Kooi schildert in de jaren tachtig landschappen die er vervreemdend leeg uitzien ondanks dat ze tjokvol staan. Je ziet bomen en dieren, die zo zijn geschilderd dat het lijkt alsof ze zijn gefiguurzaagd. De vormpjes roepen de herinnering op aan kinderkamers, folkloristische motieven die op de valletjes boven keukenramen worden geborduurd. Kooi legt een haast lichamelijk gevoel in haar landschappen. De bomen en dieren staan er alsof je ze kunt vastpakken, alsof je het landschap bekijkt met je vingers, zoals je je eigen wondjes of puistjes aftast – genot en afschuw tegelijk.
Begin jaren negentig verdwijnen de figuratieve landschappen, maar er komen andere voor terug: geabstraheerde landschappen van het lichaam, van vetrollen, zachte plooien, lieflijke, ronde vormen die in meanderende, knalkleurende balpenlijnen worden opgezet en één enkel beeld in het midden van het blad omhullen. Dat centrale beeld kan een nijlpaard zijn, een zogende vrouw met lekkende borsten maar ook een blote bil met een sinaasappelhuid. Haar werk wordt zowel voller als geconcentreerder. Haar thematiek kronkelt steeds dichter naar soft power toe die vrouwelijke identiteit, ornament, huisvlijt en okselhaar celebreert en alles omvat wat, zoals Kooi het zelf noemt, ‘meebewegende waarheid’ is.
‘De westerse cultuur,’ zegt de kunstenaar, ‘is erg op constructie gericht, op uitbenen en op de manifestatie van jezelf.’ Haar esthetiek is gericht op datgene wat om de dingen heen hangt, wat wordt omhuld. Dat kan het vlees zijn dat om je botten zit, mos op een boomstam, de versierselen in een interieur of de zaadlijsten van planten.
Haar nieuwste werk op papier – een zes meter hoge schildering op een stellage die vanaf het plafond van de Noletloodsen de bezoeker verwelkomt – is opnieuw een echte ‘Kinke Kooi’. Hospitality, zoals het nieuwe werk heet, is van verre te herkennen vanwege zijn sierlijke handschrift en overvolle invulling. Goethe’s adagium ‘in der Beschränkung zeigt sich der Meister’ – in de twintigste eeuw gekoesterd door modernisten – werpt Kooi ver van zich af.
In Hospitality – de kunst van de gastvrijheid – kronkelt een witte anemoon op een neongroene stengel zich een weg over een lilakleurige ondergrond. Die ondergrond lijkt op een stelsel van ingewanden en is opgebouwd uit een wemeling van holle en bolle vormen, van prachtige parelkettingen die zorgvuldig naast elkaar gerangschikt het werk tot een golvend, ritmisch geheel vormen. Als Kooi’s tekeningen geluid konden maken, zouden ze fluisteren of zacht liedjes neuriën – zo stel ik me altijd voor. Te midden van dit zachte tumult heeft de kunstenaar kleine scènes geschilderd. Zo verkeert de behaarde en archetypisch ‘foute’ vrouw Maria Magdalena met een knuffelgrage Bonobo-aap die door een microfoon worden geïnterviewd. Ergens anders wikkelt een fragiele bloem zich om een vierkant waarbij staat geschreven ‘Come on hold me’ en ‘Go away, I want to be independent.’
Het zijn speldenprikken waarmee Kooi de heersende maatstaven over wat fatsoenlijke en onfatsoenlijke relaties zijn, over onafhankelijkheid en afhankelijkheid tart. Als feministe staat ze nog steeds op de schouders van haar moeder, zegt ze. Dat beïnvloedt haar in wat ze doet, ook als het betekent dat ze het tegenovergestelde doet van wat haar moeder zou hebben nagestreefd. Gastvrijheid bijvoorbeeld, roept veel associaties op voor de kunstenaar die zichzelf als autonoom omschrijft. In Hospitality onderzoekt ze de betekenis ervan. Moet je je identiteit inleveren om gastvrij te zijn? Dienstbaar zijn maar niet serviel? Nieuwsgierigheid betrachten en toch je eigen ego opzij kunnen zetten? Jazeker moet dat allemaal. Gastvrijheid is een absolute kunst, en bij Kooi in goede handen.