bernadet ten hove
Tot het jaar 2000 werkte Bernadet ten Hove (Raalte, 1957) object-gericht. Daarna wilde zij de mens of het ‘mens-zijnde’ centraal stellen. Dat gecompliceerde onderwerp vroeg om een verdiepende visie en een passende verschijningsvorm. In de reeks ‘Present Presence’ worden portretten van historische personen vanuit uiteenlopende schilderkunstige benaderingen teruggebracht tot hun essentie en naar het hier en nu vertaald. In de reeks ‘Foneten’ (samenstellingen van gegoten wandsculpturen) vormen taal en klank het uitgangspunt.
Bernadet ten Hove studeerde aan de AKI in Enschede. Ze toonde haar werk ondermeer in het Rijksmuseum Twenthe, De Ketelfactory Schiedam en Phoebus Rotterdam.
Uit de Wandelgids:
Het gevoel achter het wolkendek
Ze hangt op dit ogenblik in de kleine maar fijne Frick Collection in New York. Margaret Lemon, in 1638 geschilderd door kunstenaar Anthony van Dijck. Van Dijck maakte meerdere portretten van zijn model en minnares, maar deze in de Frick, in driekwart profiel, met rode anjers in het haar, is het allermooiste. Margarets ogen zijn donker als ebbenhout en licht wantrouwig toegeknepen. Haar mond is vastberaden, haar neus is te groot om echt mooi te zijn. Van Margaret Lemon is weinig bekend, behalve dat ze agressief jaloers was, en op zeker moment zelfs probeerde de duim van haar schilderende minnaar af te bijten.
Wat heeft Margaret Lemon gemeen met de portretten of ‘gezichten’ die de Nederlandse beeldend kunstenaar Bernadet ten Hove (1957) schildert en waarvan er zes op groot formaat in de Noletloodsen hangen? In principe niets. De portretten die Ten Hove schildert gaan niet over Margaret Lemon, al zijn ze wel geënt op historische figuren – ik herken kunstenaar William Turner, de stugge Aletta Adriaensdochter, ooit door Rembrandt geschilderd. Wat Margaret Lemon en de personen die Bernadet ten Hove schildert bindt, is hun ‘DNA-capaciteit in het heden’, zoals de kunstenaar dat noemt. Met die DNA-capaciteit bedoelt Ten Hove de kracht die er in de historische figuur zit om te transformeren naar een hedendaags gezicht. Margaret Lemon, wil ik maar zeggen, zou wat mij betreft het volgende gezicht mogen zijn dat Ten Hove onder de loep neemt.
De aan de AKI in Enschede opgeleide kunstenaar laat zes gezichten zien in een wit geschilderde constructie die er met een beetje fantasie uitziet als een opengeklapte diamant. Die zes gezichten zijn een vervolg op een serie van tweeëntwintig historische figuren (Present Presence) die zij vanaf 2008 maakte. Daarnaast presenteert Ten Hove vier heiig witte, driedimensionale sculptuurtjes van gipsachtig materiaal, gegoten in een flinterdunne aluminium mal. De sculptuurtjes zijn ‘foneten’ – een door Ten Hove zelf bedachte samentrekking van de woorden fonetisch, fotonen en kometen. Verwezen de ‘foneten’ in eerder werk naar woorden, het nieuwe viertal in de Noletloodsen verwijst naar getallen. Iedere foneet beweegt zich in drie bewegingen om twee paren cijfers: 00, 22, 33 en 44. Maar wat je ziet is alleen de tussenruimte tussen de cijfers. Dat wat onzichtbaar is wordt zichtbaar.
In haar ‘gezichten’ – op het oog zo ver verwijderd van de abstracte ‘foneten’ – doet Ten Hove iets vergelijkbaars. Ook in de ‘gezichten’ wordt het enorme gat geduid én gevuld dat ligt tussen toen en nu. Het roept een gevoel op, dat Ten Hove in een vraaggesprek in dagblad Trouw eens omschreef als ‘het uitspansel’. ‘Emoties zijn als het wolkendek. De ene dag is het grijs, de andere dag regent het, de dag erna heb je een stralende zon. Emoties gaan en komen. We hebben ons ertoe te verhouden als tot het weer. Achter het wolkendek gaat een gigantisch uitspansel schuil. Het is zaak het uitspansel te leren kennen.’
Dat ‘leren kennen’ gaat met opstaan en vallen, met dingen die mislukken en die goed gaan. Het is een proces van zoeken, van reflectie, maken, uittesten en opnieuw beginnen, totdat er iets uitkomt, waarvan ze denkt: ja, nu gaat het ergens op lijken.
De ‘gezichten’ zijn opgebouwd uit drie delen. Er is een opvallend glanzende en handschriftloze witte baan, die als sokkel dient voor de met een lijmkam getrokken, bijna abstracte ornamentele strook in kleur daarboven. Associaties met kleding dringen zich bij deze middelste laag op, maar evengoed zou de laag een abstract landschap kunnen voorstellen dat bestaat uit dieptes en ondieptes. Boven dit landschap verheffen zich de ‘gezichten’: met opzet heel licht gelaten. Daardoor lijken ze zowel op te lossen in de witte achtergrond als op te doemen. De enige harde kleur in de ‘gezichten’ wordt gevormd door zwart vilt, die als ogen in het gezicht zijn geplakt. Het geeft de figuren – vrouw of man, jong en oud – een onontkoombare, priemende blik.
Met haar ‘gezichten’ wil Ten Hove datgene wat gangbaar is in de portretkunst omzeilen. ‘Er zit zoveel vanzelfsprekendheid in het maken daarvan – in beeldopbouw, in kopieergedrag.’ Voor dat kopieergedrag is Ten Hove – autonoom kunstenaar tot in het merg – allergisch. Ze wil niets minder dan een nieuwe perceptie van het portret scheppen, een perceptie die heden en verleden verbindt en die aanroert wat het betekent om mens te zijn – en in het verlengde daarvan kunstenaar. Hoe ontwikkel je een zo onafhankelijk mogelijke geest? Hoe ontkom je aan het keurslijf van maatschappelijke verwachtingen? Hoe eis je steeds opnieuw de autonomie op van je werk? Laat de geest zich oprekken – misschien is dat een antwoord dat vooralsnog kan voldoen.